Paustovski

Mia Meijer van het Citatenmuseum heeft sinds enige tijd een grote liefde opgevat voor de Russische schrijver Antonin Paustovski (1892-1968). Met name de schrijfstijl en het observatievermogen van deze auteur vormen volgens haar een bron van citaten over onderwerpen als traditie, schrijverschap, liefde voor de Russische taal en taal in het algemeen, zwerven, geschiedenis, de natuur, oorlog en cultuur. Mia Meijer is een publicatie met citaten aan het voorbereiden. Met het oog daarop heeft zij alle in het Nederlands vertaalde boeken van Paustovski gelezen en ‘uitgespit’ op in haar ogen typerende citaten. Als voorproefje op de publicatie hieronder een selectie:Boeken potovski

‘Een romantische instelling staat een mens niet toe leugenachtig, onwetend, laf en wreed te zijn. In de romantiek ligt een veredelende kracht besloten.’

‘Het komt soms voor dat je ergens een veldweg of een dorpje op een steile helling ziet en je je plotseling herinnert dat je zoiets heel lang geleden al eens hebt gezien – misschien was het zelfs wel een droom – en dat je er met hart en ziel van bent gaan houden.’

‘Al van jongsaf stond bij mij één ding centraal – mijn liefde voor de natuur. Soms liet ik mij er zo door meeslepen dat de mensen in mijn omgeving het er benauwd van kregen.’

‘Met de Russische taal kun je wonderen verrichten. Er speelt zich niets in de werkelijkheid of in ons af dat je niet in het Russisch zou kunnen weergeven. De klank van muziek, het kleurenspectrum, het spel van het licht, het ruisen en de schaduw der tuinen, de vaagheid van een droom, het beklemmende rommelen van het onweer, het stamelen van een kind en het schuren van kiezels over het strand. Er zijn geen klanken, kleuren, beelden en gedachten, eenvoudig of ingewikkeld, waarvoor in onze taal geen nauwkeurige uitdrukking te vinden is.’

‘Toen begreep ik hoe wreed en onrechtvaardig de jeugd kan zijn, hoe vol van verheven gedachten deze ook moge zijn.’

‘Dat waren de nachten waarin ik een man werd. Het eens zo blinkende klatergoud van mijn voorstellingen over de werkelijkheid verschrompelde en schilferde iedere dag wat meer af. Het drong tot mij door dat het leven hard is en voortdurend moeite vergt, wil men het zuiver houden, vrij van vuiligheid en bedrog, en het in heel zijn pracht en eenvoud kunnen zien.’

‘Ik dacht: wat heeft een mens toch weinig nodig om gelukkig te zijn als hij het niet is en wat heeft hij veel nodig zodra het geluk om de hoek komt kijken.’

‘In de holtes van de rotsen hadden zich kleine meertjes van regenwater gevormd. Kwikstaatjes dronken wippend met hun bonte staartjes van het lauwwarme water. Logge hommels die zich er met kwajongensachtige overmoed in hadden laten plonzen, tolden er zoekend in rond, tevergeefs om hulp roepend.’

‘Hoe ouder ik werd, hoe vaker ik de mensen hoorde zeggen dat ‘het nu eenmaal moest’ omdat je in het leven ‘nu eenmaal niet kon doen en laten wat je wilde’. Het duurde lang voor ik mij hier bij neer kon leggen en ik vroeg de volwassenen of de mens dan werkelijk niet het recht had om te leven zoals hij dat wilde en moest leven zoals anderen dat wilden. Maar dan zei men dat ik me niet moest bemoeien met dingen waar ik geen verstand van had.’

‘Hoe onverkwikkelijker de werkelijkheid er ogenschijnlijk uitzag, des te meer goeds ik er in verborgen bespeurde. Ik merkte dat in het leven goed en kwaad hand in hand gaan. Dikwijls schijnt door een dikke laag van leugens, armoede en lijden het goede heen, zoals soms opeens aan het einde van een sombere dag de stralen van de ondergaande zon door het grijze wolkendek heen priemen.’

‘Nee, de dichter klaagde ten onrechte over het bittere lot van mijn generatie. Wij waren niet ongelukkig. Wij geloofden en beminden. Wij begroeven ons talent niet. Onze ziel zou natuurlijk ontsnappen aan de ‘onzichtbare verwording’. Nee en nog eens nee! Tot onze dood aan toe zouden wij de wegen banen die leiden naar een lichtende toekomst.’

‘Ik weet nog altijd niet hoe ik deze gemoedstoestand moet benoemen. Er was niets bijzonders voor nodig. Het had niets te maken met opgewonden verrukking. Integendeel, ik kreeg juist een vredig en ontspannen gevoel over me. Maar voor de minste of geringste bezorgdheid sloeg hij al op de vlucht.’

‘Ik vind echter mijn plicht tegenover de literatuur al te hebben vervuld als het mij ook maar enigszins zou lukken de lezer er een idee van te geven hoe prachtig het werk van een schrijver in wezen is.’

‘Ik schrijf veel. Alleen al de klank van woorden windt mij op.’

‘Ik praatte nog lang door en het kwam mij voor dat niet degene die ik nu was aan het woord was, maar mijn tweede ik naar wie ik al die jaren zo verlangd had. Net alsof ik gewacht had op de komst van deze nacht, die zijn melkige gewaden van fonkelend manna over de stad uit spande.’

‘Zwerven is de mooiste bezigheid ter wereld. Op zwerftochten groei je. Je groeit onstuimig en zelfs je uiterlijk wordt getekend door alles wat je hebt gezien. Iemand die veel gereisd heeft, zou ik in één oogopslag tussen duizenden mensen herkennen. Omzwervingen zuiveren, vlechten ontmoetingen, eeuwen, boeken en liefde ineen. Ze brengen ons nader tot de hemel. Als wij het nog te bewijzen geluk hebben gehad te worden geboren, dan moeten wij toch ten minste voldoende op deze aarde gaan rondkijken.’

‘In ieder mens schuilt de mogelijkheid geniaal te zijn. Maar de weg is zwaar.’

‘Misschien bestaat dit alles niet maar ik zie het voor me, omdat ik al sinds lang tracht het verborgene waar te nemen en het verzonnene tot leven te roepen.’

‘Ik vraag mezelf dikwijls af of ik al voldoende heb geleden om schrijver te kunnen zijn. Ik had behoefte aan een gevoel van anonimiteit tussen honderdduizenden mensen. Ik was overal op zoek naar lijden. Daaraan had ik meer behoefde dan aan vreugde.’